Lucas
- sopnietje
- 25 jun 2015
- 10 minuten om te lezen
“Kom kerel.” Zijn vader steekt zijn hand uit. “We moeten er hier uit.”
Lucas duwt zich iets naar voren van het bankje af zodat zijn voeten de grond raken. Het is druk in de metro. Hij pakt zijn vaders duim vast. Met zijn hoofd in zijn nek kijkt hij naar alle grote mensen om hem heen.
“Even doorlopen nu.”
De menigte begint te bewegen. Voorzichtig stapt hij over het gat tussen de metro en de rand van het perron heen. Op het bord boven hem staan grote letters. PATH –. De laatste letters van het bord mist hij. Zou het pad zo heten? Aan zijn vaders hand loopt hij de roltrap op. Buiten is het zonnig. Hij kon vandaag zelfs zonder jas. In de straat waar de roltrap uitkomt zijn de gebouwen allemaal torenhoog. Zijn vader, die al best groot is, past er misschien wel duizend keer in. Waarom noemen ze dit een pad?
“Het is groen!”
Verschrikt kijkt hij op. Het mannetje voor hem is inderdaad op groen gesprongen. Met zijn hand nog altijd stevig om die van zijn vader steekt hij de drukke straat over.
“Hier is het.”
Ze staan voor een enorm gebouw, nog groter dan de rest.
“Wow.”
“Ja, van dichtbij is hij nog hoger dan vanuit ons raam he?” Zijn vader geeft hem een knipoog.
Het gebouw waar papa werkt is vanuit het keukenraam in hun huis aan de andere kant van de rivier precies te zien. Papa had zelfs een keer zijn kantoor aangewezen, bijna helemaal bovenin.
Zijn vaders kantoor was op de 76e verdieping. Om daar te komen pakten ze eerst de snellift. Die lift heette zo omdat je alleen daarmee snel boven kon komen, zei papa hem. Zonder te stoppen kwamen ze in de lobby van de 44e verdieping. Vanuit daar hadden ze de gewone lift genomen naar zijn vaders kantoor.
“Je kan echt ver kijken vanuit hier, pap!” Hij staat voor het lange raam. Hij duwt de neuzen van zijn schoenen tegen het glas en drukt zijn voorhoofd tegen het raam om naar beneden te kijken. “Ik kan de grond bijna niet zien!” De gele taxi’s op straat bewegen als mieren door de straten.
“Pas maar op, straks val je door het raam.”
Meteen doet hij een stap achteruit. Hij kijkt zijn vader met grote ogen aan. “Kan dat echt?”
Zijn vader zit lachend op zijn grote leren stoel. Zijn voeten rusten op het bureau.
“Tuurlijk niet. Dat glas is sterk genoeg om de allerdikste meeuw tegen te houden. Daar valt niemand zomaar doorheen.”
“Gelukkig.” Hij draait zich om en loopt naar de kast waar een foto staat van hem, zijn vader en zijn moeder. Op zijn tenen probeert hij het lijstje te pakken.
“Laat maar staan. Zullen we naar boven gaan?”
“Wat is er boven dan?”
“Het restaurant waar ik je over vertelde. We hebben niet voor niks het ontbijt thuis overgeslagen toch?”
“Oh ja.” Hij legt zijn hand op zijn buik en ademt in en blaast diep uit. “Volgens mij heb ik wel honger.”
Het restaurant is op de bijna bovenste verdieping. “Wow.” Hij staart naar de ramen voor zich. Zijn hand strijkt langs de rode fluwelen bekleding van de stoelen. “Eet je hier altijd?”
“Soms. Ontbijten doe ik meestal thuis, maar ik lunch hier wel eens met collega’s.” Zijn vader schuift een stoel voor hem opzij.
“Vet.” Hij gaat voor de stoel staan en probeert hem aan de leuningen naar voren te trekken. Zijn vader tilt hem op, zet hem op de stoel en schuift hem aan.
“Wat ga je nemen?”
“Hebben ze eieren?”
“Jazeker. Zal ik even meekijken op de menukaart?” Zijn vader reikt hem een chique geel boek aan.
“Nee, ik weet het al. Ik wil een ei.”
“Wat voor ei?”
“Roerei.”
“Oké. Ik kijk nog even. Wat wil je drinken?”
“Cola.”
“Wacht daar nog maar even mee. Zal ik een verse sinaasappelsap voor je bestellen?”
Hij kijkt trekt zijn neus op en kijkt zijn vader zuur aan.
“Dat lust je wel.”
Hij draait zich om op zijn stoel. De ramen om hem heen zijn nog groter dan die op zijn vaders kantoor. Aan alle kanten kan hij over de stad kijken.
“Kan ik jullie ergens mee helpen?”
Hij kijkt op. Naast hem staat een man in een zwarte broek en een witte blouse met een zwart strikje om zijn nek.
“Een verse jus voor meneer en een roerei met spek, en voor mij uhm.. doe maar hetzelfde. En kaas.” Zijn vader vouwt het boek dicht.
“Komt eraan.” De man knikt, pakt het boek aan en draait zich om.
De andere arm van de man zit stevig tegen zijn rug gedrukt. Voor hij wegloopt laat hij de arm zakken. Hij drukt zijn arm tegen zijn rug en probeert zijn bord op te tillen. Waarom zou de man dat doen? Hij haalt zijn arm achter zijn rug vandaan en legt zijn vingers op de glimmende servetring die voor hem op tafel ligt. Hij buigt zich over de ring heen en kijkt naar zijn licht vervormde weerspiegeling. “Wat gaan we vandaag allemaal doen?”
Papa’s telefoon gaat. Hij grijpt naar zijn zakken. Uit zijn borstzak haalt hij zijn mobieltje. “Deze moet ik even nemen, blijf je netjes hier zitten?” Zijn vader loopt weg in de richting van de deur, waarvoor hij stil blijft staan.
Hij draait zich om op zijn stoel en laat zijn kin op de rugleuning rusten. Een uitzicht als dit had hij nog nooit gezien. Zou hij nog hoger kunnen? Hij kijkt naar zijn vader. Die loopt te ijsberen van de deur naar de muur. Voorzichtig laat hij zich van zijn stoel glijden. Met zijn ogen op zijn vader gericht loopt hij iets gebukt naar de volgende tafel. Papa heeft geen aandacht voor hem. Hij loopt voorzichtig naar de volgende tafel. Nog drie tafels en hij is bij de deur. Hij besluit naar de laatste tafel te kruipen. Op zijn handen en knieën manoeuvreert hij zich langs de stoelpoten. Van achter het tafelkleed van de laatste tafel kijkt hij of zijn vader hem ziet. Achter de rug van zijn vader langs rent hij de klapdeuren door de hal in.
Met zijn wijsvinger duwt hij het bovenste knopje van de rij in. Hij kan er nauwelijks bij, op zijn tenen weet hij het knopje net te raken. De deuren sluiten zich en de lift komt in beweging. Het ritje van drie verdiepingen is maar kort. Achter de liftdeuren gaat een nieuwe gang schuil. Hij is saaier dan de andere gangen in het gebouw. Hij loopt de gang in. Plotseling voelt hij de grond onder zich bewegen. Hij spreidt zijn voeten en strekt zijn armen naast zich om in evenwicht te blijven. Verschrikt kijkt hij om zich heen. Even blijft hij zo staan, tot hij niks nieuws meer voelt. Zou dit normaal zijn? Even twijfelt hij om terug naar het restaurant te gaan. Hij kijkt naar de bordjes op de deuren om hem heen. De meeste bordjes zeggen ‘Verboden toegang voor onbevoegden’. Op één deur staat ‘Radio’. Hij loopt naar de deur toe en legt zijn hand op de deurklink. Er is geen beweging in te krijgen. Zijn oog valt op een deur met een lange staaf in de breedte. Er hangt een groen bordje boven met een mannetje erop en een pijl. Hij loopt er op af en duwt zachtjes tegen de staaf. Deze beweegt mee, en met een klik gaat de deur open. Achter de deur ligt een trap die omhoog gaat. Hij zet een voet op de onderste tree. Aarzelend kijkt hij achterom of er niemand aankomt. Er is geen mens te bekennen in de gang. Hij geeft de deur een extra duw zodat hij open blijft staan en loopt de trap op. Bovenaan de trap is eenzelfde deur. Hij duwt tegen de brede staaf en knijpt meteen zijn ogen dicht. Wat een licht! Zijn haren waaien in zijn gezicht. Met zijn ogen toegeknepen veegt hij de plukken haar opzij. Wow! Om hem heen staan overal antennes die hoog boven hem uit steken. Het dak is omsloten door hekken. Hij loopt voorzichtig naar een van de hekken en omsluit de spijlen met beide handen. Zijn hart begint weer sneller te bonken. Dit is wel wat anders zonder glas ertussen. Onder hem ziet hij allerlei witte snippers door de lucht waaien. Een knisperend geluid verbreekt de stilte op het dak. Er hangt een rare geur om hem heen. Hij draait zich om en loopt slalommend tussen de antennes door. Wat zouden deze dingen doen? Hij denkt aan het bordje op de gesloten deur beneden. Zouden ze van de radio zijn? Hij loopt naar de grote antenne. Het ding is zo hoog dat hij met zijn hoofd achterover het topje nauwelijks kan zien. Met een boog loopt hij om de antenne heen, richting de andere kant van het dak. Daar ziet hij donkere rookwolken over de rand verschijnen. Het grote gebouw naast hem verdwijnt langzaam in de dikke zwarte vlek. Hij hoest, de rare geur wordt steeds sterker. Dan begint de grond onder hem weer te trillen. Een enorme klap volgt. Hij laat zich op de grond vallen en knijpt zijn ogen dicht. De klap echoot door het gebouw. Zijn oren suizen. Als hij zijn ogen weer open doet is de lucht links van hem helderblauw. Rechts van hem komen de gitzwarte wolken steeds dichterbij. Met zijn hart in zijn keel probeert hij op te staan, maar als hij weer rechtop staat verstijft hij. Hij zakt terug door zijn knieën en gaat op handen en voeten richting de deur waar hij vandaan kwam.
In de hal onder het dak is een van de tl-buizen gaan knipperen. Hij rent op de lift af en drukt een paar keer op het knopje, maar hij hoort geen belletje. Ook het lichtje van de lift gaat niet branden. Als de lift er na een tijdje nog niet is, neemt hij de trap. Hij opent de deur naar de trappenhal en slaat zijn hand voor zijn mond. Lichte rook stijgt op vanaf beneden. Met zijn hand trekt hij zijn shirt over zijn mond en rent hij de trap af. Drie verdiepingen lager is hij weer in het restaurant. De tafeltjes staan scheef, hier en daar liggen scherven van het witte servies op de vloer. Ook hier doen niet alle lampen het meer.
“Hou de deur gesloten!”
Snel sluit hij de klapdeuren achter zich. Hij ziet niet van wie de stem zou kunnen zijn. Het restaurant is leeg. Het voorheen zo prachtige uitzicht is verdwenen achter dikke rookpluimen die langs de ramen omhoog komen. “Papa?” Zijn stem begint te trillen. “Papa, ben je daar nog?”
“Jongeman, kom maar hier.” Het is een man met een wit overhemd dat zo lang is dat het bijna tot zijn knieën reikt. “Wie zoek je?”
“Mijn vader. We hadden een roerei besteld, maar ik was even..”
“Kom maar even mee naar de keuken.”
In de keuken hebben zich allemaal mensen verzameld. Niet alleen koks en obers, maar ook een kale meneer in een net pak en een vrouw met een rare knot op haar hoofd. Een dikke mevrouw huilt zachtjes. Dan ziet hij de ober die hen vanmorgen heeft geholpen. “Meneer! Meneer! Weet u waar mijn vader is?”
De man met het gekke strikje trekt zijn mond in een rare, gebogen vorm. “Nee jongen, ik vrees dat hij jou is gaan zoeken.” De man bukt en legt zijn hand op zijn schouder.
“Waar?”
“Ik denk beneden. Maar blijf jij nou maar..”
Hij rukt zich los uit de lichte greep van de ober en draait zich om. Achter zich hoort hij de man nog iets naar hem roepen, maar hij moet naar papa toe.
______________________________________________________________________________
De lift doet het nog steeds niet. Hij loopt de trappenhal in, waar de rook nog altijd naar boven komt. Met zijn shirt weer voor zijn mond daalt hij af in de hal, maar de rook wordt steeds dikker. Het knisperende geluid dat hij op het dak hoorde komt hier steeds dichterbij. Hij voelt de warme, zware lucht zijn longen binnenkomen en begint te hoesten. Het gevoel gaat niet weg. Hij draait zich om en loopt zo snel als hij kan terug omhoog naar de dichtstbijzijnde deur. Met zijn schouder duwt hij tegen de deur, die meegeeft waardoor hij de hal in valt. Hij probeert naar lucht te happen tussen het hoesten door. Met zijn voet duwt hij de deur dicht. Langzaam komt hij weer op adem. Het is donker om hem heen. Een dun straaltje licht van buiten maakt de contouren van de ruimte net zichtbaar. Omgevallen meubels vormen grote bergen om hem heen. Hij strijkt met zijn vinger over de grond. Een dikke laag fijn stof bedekt de vloer. Hij staat op en klopt zijn kleren af. “Papa?” Er komt geen antwoord. Hij roept nog een keer. Het is doodstil in de ruimte. Af en toe brokkelt er een stukje af van het plafond, dat met zachte tikjes op de grond valt. Hij voelt een kriebel in zijn keel opkomen. Hij wil hier weg. Met zijn arm veegt hij een traan van zijn wang. Hij neemt een grote hap adem en opent de deur naar de trappenhal.
Hij is al drie verdiepingen af geweest als een vreemde vrouw hem mee naar boven wil nemen. Ze ziet er lief uit, maar hij weigert met haar mee te gaan zonder iedere verdieping gezien te hebben. Aarzelend laat de vrouw hem achter in de hal. Steeds meer mensen komt hij tegen, maar niemand die hij kent. Hoe hard hij ook roept en zoekt, papa is er niet. Hijgend komt hij aan op de vierde verdieping. Hij opent de deur naar een grote werkruimte.
“Papa?”
Er kijken wat mensen op, maar hij herkent geen van hun gezichten. Hij zucht en draait zich om.
“Lucas?”
“Papa!” Hij draait zich om en ziet zijn vader, die op hem af komt rennen. De kriebel in zijn keel komt weer opzetten en vrijwel direct volgen dikke tranen.
“Ach mannetje toch.” Papa slaat zijn armen om hem heen en drukt hem stevig tegen zich aan. Even blijven ze zo staan, tot zijn tranen op zijn. “Waar was je nou?”
“Sorry papa.” Hij wurmt zich los uit de omhelzing van zijn vader. “Ik was naar het dak, maar toen begon het gebouw helemaal te trillen. Wat gebeurt er allemaal? Kunnen we niet weg?”
“Ik weet het niet. We kunnen niet naar beneden, er is ergens brand. Maar ze zeggen dat er hulp komt. We moeten hier maar gewoon even blijven wachten.” Zijn vader hurkt voor hem neer. “Wat deed je op het dak dan? Je mag toch niet zomaar ineens in je eentje weggaan?”
“Ik zei toch sorry. Ik wilde het uitzicht zien.”
Papa trekt hem weer tegen zich aan. “Kom. We gaan bij John zitten.”
Ze lopen naar een bureau, waar een man op de grond tegenaan zit.
“Luc, dit is John. John doet hetzelfde werk als ik en heeft een kantoor naast mij.”
“Ik heb hem al gezien daarstraks. Jij was in de keuken.” Hij kijkt de kale man aan.
“Jazeker, we hebben elkaar in de keuken al gezien. Maar toen wist ik nog niet wie je was. Dus jij mag zomaar met je vader mee gaan werken?”
“Ja, dat mocht iedereen uit mijn klas vandaag. Of met papa, of met mama.” “Maar vast niet iedereen heeft een vader die in de Twin Towers werkt, toch?”
“Nee.” Hij glundert. Wat hij allemaal wel niet te vertellen heeft als hij straks weer in de klas zit. Plots schalt er een oorverdovend geluid door het gebouw. Hij duikt ineen. De grond begint te trillen. Stukjes puin vallen als een regenbui uit de lucht. Het getik gaat steeds sneller.
“Kom jongen.” Zijn vader trekt hem naar zich toe. Hij verstopt zijn gezicht in zijn vaders overhemd. Papa’s grote handen bedekken zijn oren. De holle ruis die klinkt onder zijn greep is fijn. Hij hoort niets anders dan zijn vaders hart en het zijne, ritmisch bonkend, om en om. Hij wil voor altijd zo blijven zitten. Hij voelt zijn vaders zware ademhaling terwijl hij zijn ogen stijf dichthoudt. De warme lucht van papa’s adem kriebelt in zijn nek. En dan is het stil.
Comments